PETER, DE GROOTSTE SCHREEUWER VAN DE KLAS geplaatst in: Tuney Tunes/januari en februari 1962 auteur: niet vermeld
Ik begon pas werkelijk mens(je) te worden toen de oorlog al een half jaar afgelopen was, zodat het enige wat me aan deze tijd kon herinneren de tanks waren die achter mijn huis op een groot veld lagen te roesten, maar die een fantastische (modderige) speelplaats voor jongens van mijn leeftijd boden. Ondertussen lijmde ik op de kleuterschool mijn vingers, in plaats van plaatjes, aan elkaar en stond er voor het eerst voor aap door 's morgens mijn slee mee te nemen, waar ik zo trots op was. Doch daar onder schooltijd de sneeuw gesmolten was en er de hele winter geen vlokje meer viel, stond het ding bijna een half jaar als toonbeeld van het spreekwoord: "Hardlopers zijn doodlopers" in de schoolingang en iedereen hield me natuurlijk voor de gek! Op de lagere school brak ik het lijntje niet, deed het kalm aan en bleef regelmatig overgaan. De zanglessen daar waren voor mij altijd zeer prettig omdat ik na 10 minuten meestal de les uitgestuurd werd en rond mocht wandelen. Mijn stemgeluid was een tikkeltje aan de forse kant! De andere leerlingen in mijn buurt hielden dan hun mond en gingen een beetje lummelen daar ze toch niet boven mij uitkwamen. Maar hierdoor maakte ik ook mijn Televisie- debuut... Dat zat zo. Eén van onze onderwijzeressen had een toneelclubje opgericht en was hiermee een stuk aan 't repeteren dat "Een avond op het Muiderslot" moest voorstellen. Dat was in de tijd toen er bij Philips in Eindhoven al heel wat vorderingen op het Televisiegebied werden gemaakt en zo kon het gebeuren dat de bonzen van deze experimentelen voor een proef 't oog lieten vallen op het stuk, dat de toneelclub had ingestudeerd. Nou, dat was me wat! Ik was toen nog een snotneus van elf en had zelfs nog nooit T.V. uitzendingen gezien, laat staan er aan meegewerkt! En ik dééd mee! Men had voor het aankondigen van de verschillende hoofdpersonen iemand nodig die duidelijk, maar vooral luid kon roepen en het was vanzelfsprekend dat de grootste schreeuwer van de klas deze rol kreeg. De uitzending had 's middags plaats in de tuin van het Philips' Laboratorium. Ik riep zo hard, dat men er over gedacht heeft de microfoon maar voor mijn neus vandaan te halen, want hoogstwaarschijnlijk zou men mij in de rest van het land toch wel kunnen horen. Een jaar na deze gebeurtenis dook ik in de MULO en daar werden de fundamenten gelegd voor "The Rockets". Nu was ik op de lagere school al begonnen met zingen, nadat ik Frankie Laine had gehoord met zijn "Jezebel". Tegelijkertijd begon "Flamingo" aan zijn zegekar te timmeren. (Volgens mij begon men toen al met teenagermuziek-met-een-beat). Na een jaar van niksdoen op de MULO brak de vakantietijd aan en waar kan men in Nederland beter lui zijn dan aan de kust? Dus ik naar zee, lag daar hele dagen op mijn rug in de zon, zong "Jezebel" en vond het leven best te dragen, tot mijn aandacht werd getrokken door een stel jongens en meisjes, die vol bewondering naar een lange slungel staarden...
De strijd werd beslist toen Elvis Presley zich bij deze stoottroepen gevoegd had. Ik was één van de millioenen overlopers en liet de nieuwe muziek als een heerlijke douche over me heen gaan. In deze tijd scharrelde ik m'n guitaar weer op en begon mezelf het hoognodige bij te brengen. "Long Tall Sally" en "Rock Around the clock" werden mijn lijfliederen. Doch ik zag al gauw, dat ik onder dreigde te gaan in de massa van klakkeloze navolgers en begreep dat ik nooit een imitator van Elvis, Little Richard of Bill Haley moest worden, hoe goed ik ze ook vond! Mijn vader, die vishandelaar is, zei altijd tegen mijn broers, die ook in dat beroep zouden gaan: "Kom desnoods met een walvis op de markt, maar zorg ervoor dat je iets anders als anderen hebt, dan blijf je ze een slag voor." Ik had dit goed onthouden en zo ontstonden "Janus" en "De hele stad is gek en dol".
's Zaterdagsavonds ging ik altijd naar een instuif met mijn boezemvriend Frans van Hoof. Deze avonden vormden steeds het hoogtepunt van de week en ik verheugde me er zes dagen en nachten op. Eens werd daar een feestje gegeven, natuurlijk zou ons trio (deze keer zonder Anneke) er spelen. Het enige wat we tekort kwamen was een drummer. Laten we nou op die avond een drummer tegenkomen in de persoon van Peter van der Voort! Twee Peters in de groep was een beetje lastig, van die tijd af noemden we hem "Stefan", hoe we daaraan gekomen zijn is nóg niemand duidelijk. Het werd een knalavond en de enige die er niets aanvond, was Harry van Hoof, broer van Frans. Ik kon hem niet luchten of zien, want hij zat Frans en mij altijd dwars.
"Jij kunt het niet, je bent jaloers," snauwden wij terug. "Laat me niet lachen, ik doe jullie de broek aan." Hij dééd ons de broek aan, wat geen kunst is met zo'n klassieke opleiding, maar hij bleef toch maar als pianist bij ons stel. "Ik wil de boel alleen wat civiliseren," verontschuldigde hij zich tegenover de Rock-haters. Goed, we waren nu met vier man (Roelof had zich wegens studieredenen teruggetrokken en heeft nu een belangrijke functie bij de Egmond-fabrieken). Binnen korte tijd konden we ons op een redelijke populariteit verheugen in Eindhoven en omgeving, maar er ontbrak nog een behoorlijk solo-instrument. Natuurlijk speelde ik wel soli op m'n guitaar, doch zo'n jankende guitaar zit in iedere Rock and Roll band en ik wilde een ander geluid. Ik wilde een scheur- sax! We zochten overal maar konden niets behoorlijks vinden, totdat we op een dag een blonde jongen met een sax in een harmonie orkest ontdekten, die heel zielig voor zich uit zat te staren. "Ik vind het zo doods," vertrouwde hij ons toe, "er zit geen pit in." We sleurden hem gewoonweg mee en van die minuut af is Claus Buchholz de scheur-saxofonist van de band... Ik heb nu wel een paar maal het woord "Rockets" gebruikt, maar tot op het moment dat we Claus vonden had de jonge formatie nog geen naam. De naam "Rockets" is eigenlijk door zuinigheid van Charles ontstaan. Hij had bedacht dat "Rockende Boys" of zoiets nog niet eens zo gek zou staan en begon direkt die naam op z'n versterker te schilderen. Nu koopt Charles, als hij iets nodig heeft, precies zó veel als hij nodig denkt te hebben. Zo nu ook weer. "Een klein potje verf is genoeg," zei hij in zichzelf. Het was niet genoeg, maar daar hij af en toe ook verschrikkelijk lui kan zijn en geen zin had nòg een potje te halen, zocht hij een gemakkelijke oplossing. "Rocke..." stond er al. Charles zoog eens op de penseel en keek peinzend naar de wolken, hij moest een naam hebben met kracht en toekomst... Voilá, "The Rockets" oftewel de raketten!
Arnold Bagen deed zijn intocht in de Rockets-vesting als 2e saxofonist, nadat hij een keer voor Claus was ingevallen, die in bed op een thermometer lag te zuigen. Vanaf die tijd spelen we met zes man. Een ondernemende jongen uit Einighausen schreef mij of hij een Fanclub van ons op mocht richten en natuurlijk juichten wij dat plan van ganser harte toe! Alles bij elkaar hebben we nu tien grammofoonplaten, die met afwisselend sukses verkocht worden. Toen iemand mij eens vroeg waar het geheim van ons sukses was, kon ik maar één afdoend antwoord geven: "Peter en zijn Rockets" zijn Nederlanders en zijn, in tegenstelling tot zoveel artiesten, niet bang dit te laten horen!" |